Grevenbroekmuseum vzw
De Nieuwe Tijd en Teuten
De Franse bezetting was van korte duur (1795-1815). Ze werd gevolgd door de Hollandse periode (1815-1830).
In het woelige 1830 scheurde het zuiden van de Nederlanden zich af onder impuls van katholieken en Franstaligen. Nieuwe spanningen begonnen te groeien in Europa. Tenslotte biedt de stadszaal (zaal zeven) een grote maquette van Hamont (ca. 1750), de stad van Grevenbroek.
Hierbij sluit de galerij van bekende figuren van Hamont-Achel aan, die werkzaam waren op het vlak van de literatuur, de schilder- en beeldhouwkunst, en in de sociale en wetenschappelijke sector.
Vervolgens wordt de aandacht gevraagd voor het belang van de heide voor onze mensen en van de eerste ontginningen (wateringen) met hun specifieke gereedschappen.
De TEUTEN
De Teuten waren handelaars afkomstig uit Noord-Limburg en de aangrenzende dorpen in Noord-Brabant en Nederlands-Limburg.
Zij trokken gedurende 6 tot 9 maanden per jaar naar hun handelsgebied in Holland of Duitse grensgebieden, waar een depot annex slaapplaats centraal gevestigd was. Vanaf daar gingen zij rondreizen langs de verspreide woningen in het omliggende platteland om hun diensten en waren aan te bieden in een tijd dat men daar geen winkels aantrof.
Naargelang hun specialiteit onderscheidde men hier vooral:
- "koperteuten" : koperslagers en ketellappers, die niet alleen beschadigde potten en pannen herstelden, maar ook nieuwe verkochten;
- "textielteuten" : handelaars in linnen, lakens, dekens, stoffen, kant en toebehoren;
- "snijders" : ook wel "lubbers" genoemd, die zich specialiseerden in het castreren van paarden, varkens, stieren en schapen. Soms dreven zij ook handel in deze dieren, zodat zij het beroep van veekoopman koppelden aan dat van veearts.
Teuten onderscheidden zich van andere rondreizende leurders door hun goede voorkomen, ontwikkeling en vakkennis, door hun hoogwaardig assortiment aan producten, maar ook omdat zij hun klanten krediet verleenden en geld leenden.
Ze reisden en handelden in groep of in compagnieverband waarbij ieder vennoot eigen kapitaal inbracht. Ze hielden er een nauwkeurige boekhouding op na en alle overeenkomsten werden vastgelegd.
Om in de compagnie opgenomen te worden moest je als leerjongen enkele jaren dienen, waar het specifieke vak werd aangeleerd.
Na deze leertijd werd men als volwaardige vennoot aangenomen mits het betalen van een intredegeld en het verwerven van een aandeel in de teutenzaak. Vooral dit laatste vergde een zware financiële inspanning.
De meeste Teuten keerden tegen december terug naar huis om er de Kersttijd in familiekring te vieren. Dan werden tevens grote bestellingen voor volgend jaar geplaatst. Sommige teuten investeerden vooral na hun actieve loopbaan hun geld in herenhuizen (Teutenhuizen), in kleine bedrijven zoals molens, stokerijen, brouwerijen, kaarsenfabrieken …en waren dikwijls vrijgevig wanneer lokaal een school of een kerk gebouwd of hersteld moest worden.
De Teutenhandel ontstond in de 15de eeuw en bleef aanhouden tot begin 20ste eeuw. Zij was sociaal-economisch erg belangrijk voor onze regio.
Tekst : Noël Van Elsen
Hamont en Achel vormden een belangrijk internationaal kruispunt van postiljons en diligences tijdens de 17de en 18de eeuw
Onderzoek: Guido Tijskens - De Goede Stede Hamont
Na de Tachtigjarige Oorlog, beëindigd door de Vrede van Münster, kwamen snel vernieuwde postdiensten in werking in de Nederlanden.
De oude heerlijkheid Grevenbroek, boven in het neutrale Land van Luik gelegen, betekende de kortste weg tussen veel Hollandse steden en het afgelegen Maastricht. Het lag ook op de kortste verbinding tussen oost en west op de as Roergebied-Antwerpen.
Het middeleeuwse stadje Hamont ontwikkelde zich tot een voornaam grensverwisselingsplaats van de internationale brievenpost.
Achel kende op zijn beurt een merkwaardige geschiedenis voor de post met het vervoer van personen en goederen via de postkoets.
Hamont, brievenpost
Door haar ligging in de kop van het neutrale Land van Luik was het lot van Grevenbroek sterk verbonden aan de algemene toestand van het moment.
Oorlogen en misoogsten waren toen de boosdoeners. De Tachtigjarige Oorlog, die woedde van 1568 tot 1648, had de hele bevolking in de Nederlanden verarmd. Deze oorlog, die in het begin door de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden gezamenlijk gevoerd werd tegen de Spaanse koning, ontspoorde door de verschillende religieuze opvattingen tussen noord en zuid. Het prinsbisdom van Luik zat neutraal gevangen tussen deze grote mogendheden en was zelf vaak slachtoffer van doortrekkende en muitende troepen.
Pas na de Vrede van Münster in 1648 kon men hier stillaan herademen. Aan de andere kant van de grens, in de meierij, zocht de katholieke bevolking een plaats om haar godsdienst te mogen belijden, wat hen vanuit de gereformeerde leiding in Holland verboden was.
Het rondbrengen van brieven gebeurde al van in de middeleeuwen, in het begin veelal tussen kloosters. In onze streken was dat te voet, waar waterwegen het toelieten gebeurde dit veiliger met de boot. In het begin werden gelegenheidsboden met deze opdrachten belast maar door de bloei van de steden ontstond er een onderlinge brievenpost op geregelde tijdstippen. Men schakelde geleidelijk aan over naar boden te paard, de zogenaamde postiljons.
De post in particuliere handen
Op het einde van de onderhandelingen in Münster, in 1646, ontstond een verbinding tussen Münster en Den Haag met Oudshoorn bij Alphen aan den Rijn als verwisselplaats. Den Haag was op haar beurt verbonden met de belangrijke havenplaats Dordrecht van waaruit sedert 1654 een postbode of besteller de verzending van en naar Maastricht en Luik verzorgde.
Deze verzending van brieven per postiljon verliep via Tilburg en Steensel. De stad Eindhoven liet voor haar kooplieden brieven over en weer brengen naar Steensel. In Hamont, waar in 1654 een hevige stadsbrand woedde, bouwde de familie Hermans nog datzelfde jaar een nieuwe woning op. Nu gebeurde dat vlak buiten de stadswallen. Tot aan de afbraak in 1990 was het gekend onder de naam “De Posthoorn”. Het gebouw zou meer dan 150 jaar lang de verwisselingsplaats zijn voor de brievenpost in het Land van Luik.
De postdiensten van die tijd waren gebaseerd op particuliere initiatieven, weliswaar ondersteund door de steden.
De Haagse brievenbode ADOLF BORREBACH werd in 1660 postmeester in zijn stad. Hij zou een groot aandeel hebben in de uitbouw van de internationale brievenpost. Al snel verliet hij Dordrecht als tussenstop in de richting van Maastricht en zocht hij een verbinding met minder verlies in tijd bij de rivieren.
Hij liet de post van diverse steden wat meer landinwaarts samenbrengen in Alphen aan den Rijn. Daar zorgde hij voor een goed georganiseerde sorteerdienst en begon reeds in 1667 met nachtritten in de richting van Maastricht.
Zijn postrit vanuit Alphen aan den Rijn ging in diverse etappen met telkens een andere postiljon over Gouda, Gorinchem, Drunen, Tilburg en Eindhoven naar Hamont. In het Land van Luik bleef alles als van oudsher.
Concurrent Thurn & Taxis stuurde in 1687 haar postmeester van Maastricht op onderzoek uit om de rit van Borrebach te laten beschrijven. Want hun eigen rit, met een omweg over Roermond, duurde tot een halve dag langer dan die van Borrebach. Zoon Hendrik Borrebach nam rond het jaar 1700 de postactiviteiten van zijn vader over. Mede door de moeilijkheden tijdens de Spaanse Successieoorlog (1700-1713), maar vooral door zijn hoogmoed, maakte hij het zichzelf moeilijk. De te dure contracten die hij afsloot met de steden zorgden ervoor dat de steden besloten om zelf hun postverzending te organiseren.
Heusden, Schoonhoven, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en andere steden bundelden hun krachten voor een eigen post met bijdragen naargelang hun grootte. Bij een exploitatietekort zou dit tekort door de samenwerkende steden verhoudingsgewijs bijgepast worden. Zo startte in 1716 de POSTSOCIËTEIT.
De start van de POSTSOCIËTEIT kende wat kinderziekten.
De bijdragen van de deelnemers was voor sommige steden niet in verhouding tot de inspanningen. Enkele steden vielen af of kwamen later op hun stappen
terug. Andere traden toe. Pas in 1722 stond de organisatie goed op punt. Om de drie maanden vergaderden afgevaardigden van de steden samen met de dagelijkse leiding. Men noteerde de inkomsten en de uitgaven en zocht oplossingen voor aangebrachte problemen. De aankoop van posthoorns en kledij werd er behandeld, moeilijkheden onderweg en problemen met o.m. postiljons stonden op de agenda.
Het traject Alphen aan den Rijn tot Eindhoven vice versa werd vijfmaal per week overbrugd. Van Eindhoven naar Maastricht deed men tweemaal per week heen en weer. Vanuit Maastricht werden via Aken of Luik de brieven verder vervoerd door Duitsland en Frankrijk.
Van postsociëteit to Statenpost
Vanaf 1745 lieten de prinsen van Oranje hun invloed gelden op de Postsociëteitsrit met als doel deze onder het gezag van de Staten te brengen. In 1747 bood ‘s Gravenhage haar posterijen aan de prins aan. Het jaar daarop volgde ook Amsterdam en ook Delft bood haar posterijen rechtstreeks aan de Staten van Holland en Westfriesland aan. In 1749 werden zes personen benoemd als “commissarissen der Staten van Holland tot het werk der posterijen” om de overgang te begeleiden. Toch verliep de overgang moeilijk. In 1752 probeerden de Commissarissen van de Hollandse Posterijen de generaliteitssteden Den Bosch, Breda en Maastricht nog uit het medebeheer te stoten. Ten slotte werd in 1762 de Resolutiën van de Staten van Holland en Westfrieslandgepubliceerd met melding van de postrit tussen Alphen aan den Rijn en afwisselend Hamont en Achel als verwisselpunt
Ook THURN & TAXIS vervoerde brieven over HAMONT en vanaf 1762 ook over ACHEL.
In 1717 werd Maaseik voor Thurn & Taxis het nieuwe Rijksgrenskantoor. Eerder, al in 1682, bestond er een overeenkomst tussen de postmeesters van Den Haag en Roermond voor het transport van brieven door zuid-west Duitsland tot Italië. De postiljonrit over Maaseik moest hierin verbetering brengen. In Holland vingen de ritten vanuit Amsterdam en Rotterdam aan. Ze brachten hun brieven tot in Gorinchem en via de postplaatsen Drunen, Oosterwijk en Eindhoven kwamen de brieven tweemaal per week met de keizerlijke post via Hamont in Maaseik aan. In 1749 verdubbelde Maaseik het aantal ritten. Ook de brieven van de Postsociëteit voor Duitsland werden door de keizerlijke postdiensten van Maaseik op het postverwisselingskantoor van Hamont afgehaald. Ondertussen was de Hollandse Statenpost in uitbouw. Geleidelijk aan zouden de verschillende brievenpostdiensten op elkaar afgestemd worden en verkreeg ook Achel de brievenpost bij de oprichting van de Statenpost in 1762
De Statenpost vanaf 1762
Vanaf 1762 kwam de brievenpost van de Hollandse steden driemaal per week in Hamont aan en tweemaal per week in Achel. Volgens de archieven van Thurn & Taxis in Regensburg behoorde Hamont in 1788 tot de prinsbisschoppelijke brievenpost. Achel was afgestemd op de Keizerlijke Post en de posthouderij in buurgemeente Bocholt viel onder de functie van de bisschop van Münster. Enkele jaren later veroverden de Fransen onze contreien en werden de posterijen naar hun handen gezet.
Achel
De Bossche wagenposterij vanaf 1679
Al vóór het jaar 1200 liep de oude handelsweg die Antwerpen met het Roergebied verbond door Beverbeek binnen Grevenbroek.
Dit was een afgelegen gehucht dat zowel op Achels als op Hamonts grondgebied enkele boerderijen telde. Het lag aan de rand van de Groote Heide die zich uitstrekte tot Eindhoven.
De grote hoeve onder Achel, waar lange tijd de schouten van Grevenbroek verbleven, ontwikkelde zich tot drukbezochte herberg annex afspanning.
Zeker nadat de Bossche Wagenposterij in 1679 startte kwamen er nog meer mensen met goederen er naar toe.
Voor de Bosscher Wagenposterij was Beverbeek de eerste halte na de mijlenlange tocht door het mulle zand van de Groote Heide een geschikte plaats tot verpozen.
Tot in het begin van de 18de eeuw zou deze diligenceverbinding tussen Den Bosch en Maastricht haar weg door het stadje Hamont vervolgen. In het midden van de 18de eeuw nam Achel die rol over en liep de route daar via Valkenswaard en de Achelse Kluis door het dorp, zelfs nog een hele tijd in de 19de eeuw.
Vanaf 1740 zou Mathijs Van den Dungen, die op Beverbeek ingetrouwd was, de touwtjes in handen nemen van het koetsenvervoer door Achel. Reeds jaren waren er plannen voor een nieuwe steenweg tussen Den Bosch en Hasselt en hij aasde op een doortocht hiervan door Achel. De “Marché-route”, de verplichte douaneroute voor het overbrengen van goederen van de gekende Bosscher Markt naar het Land van Luik, had douaneposten in Achel en Hamont. De grenspost van Hamont was de ordinaire, de meest gebruikte. Van den Dungen zocht dan toenadering tot de Valkenswaarde drossaard omdat een omlegging van de steenweg over Valkenswaard ook Achel meer kans bood op succes. Midden 18de eeuw woonde Van den Dungen in het dorp van Achel, vlak bij het Posthuis waar prins Jan Theodoor van Beyeren in 1751 drie dagen logeerde. Van den Dungen ontving er ook de diligences van Roermond en Antwerpen. In 1761 verkreeg Van den Dungen het octrooi voor een diligencerit van Luik naar Maastricht en vice versa nadat hij eerder al het traject van Achel tot Maastricht in handen kreeg. In 1762 kocht Van den Dungen zich in als medebeheerder van de Bosscher Wagenposterij. Uiteindelijk betekende de aanleg van de steenweg tussen Hasselt en Den Bosch over Lommel rond 1800 het einde van de Bosscher wagenposterij over Achel.
De Diligencepost van Antwerpen naar Roermond en omgekeerd.
Genenbroek was in de afspanning met herberg op de handelsweg Antwerpen-Roergebied. Thurn en Taxis reed reeds vanaf 1665 met de diligence tussen Antwerpen en Hamburg. Er waren relaisplaatsen in Neerpelt en Weert.
In 1693 werd de lijn Antwerpen-Roermond-Erckelenz-Keulen van de paardenpost uitgebreid. Elke posthouder moest zes of zeven paarden op stal hebben, die hij kon verhuren aan koeriers of particulieren. Voordat ze het contract op 12 maart 1693 ondertekenden, klaagden zij echter over de hoge kosten van de fourage in deze oorlogstijd en over de snelheid waarmee gewerkt moest worden.
Een jaar later, in 1694, ontving de Achelse “commis” van de Keizerlijke posterijen, heer Holtbecker en bewoner van Genenbroek een rekwest en apostille vanuit Luik met de verklaring dat met de diligence doorreizende personen voorrang op overnachtingsplaatsen hadden ten opzichte van de bezettende troepen. Achel was intussen relaisplaats geworden. Voor het eerste kwartaal van 1696 werden hem door de postmeester van Roermond 14 Rijksdaalders als gage uitgekeerd. Voor de doortocht op 4 september van dat jaar van Philippe van Horn, luitenant-generaal in Spaanse dienst werd, hij in Rijksdaalders vergoed.
1702 : Bartholomeus van Wittenhorst, postmeester te Weert kon zijn eerste rekening opmaken voor de postrit tussen Weert en Achel. Hij ontving voor de heen en terugrit 62 gulden en 10 stuivers over de periode van 10 oktober tot 31 december.
In 1717 verhuisde het postkantoor van Turn en Taxis van Pempelfort in Duitsland naar Maaseik. In dat jaar kam er ook een nieuw kantoor Tegelen voor die Rijkspost met een nieuwe, snellere lijn naar Brabant via Roggel, Weert en Bocholt in plaats van via Heythuysen of Roermond, Weert en Achel.
Toch bleef Achel zeker tot het jaar 1815 vermeld op de vele postkaarten van Turn en Taxis, waaronder een uit 1729 met de postwegen naar Engeland.