Grevenbroekmuseum vzw
Jacques Hulsbosch
oud-strijder (1914 -’18)
weerstander (1940-‘45)
Mijn vader werd geboren in Hamont op 15 oktober 1891. Als milicien werd hij op 15 december 1911 bij de artillerie ingelijfd. Na drie jaar trouwe dienst zwaaide hij af. Dit echter maar voor korte duur, want op 4 augustus 1914, bij het uitbreken van Wereldoorlog I, werd hij gemobiliseerd. Na de vier frontjaren achter de IJzer mocht hij eindelijk in 1919 afzwaaien. Hij hield er geen lichamelijk letsels aan over, buiten de gevolgen van een mosterdgasaanval.
Als beloning voor zijn diensten werden hem acht frontstrepen toegewezen door de commandant van de 28ste Batterij van het 8ste Artillerie Regiment. Tevens ontving hij de Vuurkaart 1914–1918 met de volgende vermeldingen: acht frontstrepen, het oorlogskruis met twee palmen, de zegemedaille en een herinneringsmedaille van de oorlog 1914–1918.
WERELDOORLOG II (1940–45)
Weerspannig tegen de bezettende macht
Nog voor hij zich aansloot bij de weerstand in WO II moet mijn vader een haatgevoel gehad hebben tegenover de Duitse bezetter. Waarschijnlijk door zijn karakter, maar zeker ook door zijn wedervaren tijdens WO I kreeg hij die gevoelens en nam hij van meet af aan een harde houding tegenover de illegale overheid aan.
Ons zijn nog twee feiten bekend om dit te illustreren. Iedere landbouwer was verplicht een lidkaart te betalen bij de landbouwcoöperatie. Als kleine landbouwer weigerde hij al in het begin van de oorlog die lidkaart te betalen. Op 15 april 1942 kwam er prompt een aanmaning van Dr. Schramm, Verwaltungschef, Oberkriegsverwaltungsrat, Feldkommandantur 681, om de lidkaart binnen de drie dagen te betalen op straffe van een zware boete.
Een tweede feit willen we illustreren met een persoonlijke nota van hemzelf.
“Hamont, den 5de januari 1942: “Mij werd alle zaaigoed geweigerd, en ik werd bij den nieuwen (oorlogs)burgemeester ontboden omdat ik de stalkaart niet betaalde en hij verklaarde mij indien ik weigerde dat mijn vee zou aangeslagen worden. Ik werd beroofd van meststoffen en niettegenstaande dat, moest ik toch alles leveren, en ik werd telkens bezocht door de controleur om mij over te halen om tot de nieuwe orde toe te treden.”
Op 22 mei 1942 werd tegen hem proces-verbaal opgesteld omdat hij de volledige melkproductie niet ter beschikking stelde, in het bezit was van 6,5 kg melkroom, onnauwkeurige aangifte gedaan had van zijn veestapel en mutaties op zijn stalkaart had aangebracht.
In eerste aanleg te Hasselt werd hij veroordeeld tot 3.300 frank onkosten. Dit gebeurde op 8 september 1943.
In tweede aanleg, op 29 oktober 1943, werd het vonnis van 8 september 1943 bekrachtigd.
Bij niet-betaling was de boete invorderbaar bij lijfsdwang.
Weerstander en politiek gevangene
Toen in mei 1940 de oorlog uitbrak, wilde hij zich spontaan melden bij het leger om zich zo voor het vaderland in te zetten. Hij meende dat het zijn plicht was. Mana (onze moeder) bracht hem op andere gedachten en hij bleef bij zijn gezin. In maart/april 1941 werd in Hasselt de 5de kolonne (Geheim Leger) opgericht. Al vlug werden secties gevormd in Hasselt, Leopoldsburg, Neerpelt en in 1942 ook in Hamont.
Op 20 april 1942 werd pa sectieleider. De voornaamste opdrachten van de sectie waren inlichtingen inwinnen over vervoer per spoorwegen en kanalen en ook over de in de omgeving aanwezige Duitsers en hun verplaatsingen. Het op kaart brengen van Duitse luisterposten, munitiedepots, wegtransporten en van fabrieken was één van hun hoofdtaken.
Het parool was: zwijgen en geen verzetsdaden ondernemen tenzij in opdracht. Dat hij tot zwijgen bereid was heeft hij tot viermaal toe aan de heer Frans Wijnen gezworen. Van dan af heeft hij zelfs geen druppel alcohol meer gedronken om er zeker van te zijn dat hij zijn mond niet voorbij zou praten, hoewel pa toch graag een pintje dronk.
Als lid van het Geheim Leger (G.L.) heeft hij in de beginperiode van de oorlog drie Franse krijgsgevangenen, op afzonderlijke tijdstippen, enige dagen onderdak verleend. Een ervan was van Lisieux. Die Fransen ontsnapten uit Duitse gevangenissen. Zij bleven bij hem tot zij een valse identiteitskaart hadden en hun vluchtroute konden verder zetten. Dan bracht hij ze naar het station te Sint-Huibrechts- Lille, waar ze de trein konden nemen.
In mei 1944 was pa bereid om een geheime zender te herbergen. Afwisselend zou deze geplaatst worden bij L. Aerts op de Haart en op de Winter bij ons thuis. Maar omdat het op de Haart niet meer kon, was hij voortaan altijd op de Winter. De zender werd bediend door Bob en Jacky, geparachuteerde radio-operateurs. Het waren twee Belgen, die bij het uitbreken van WO II naar Engeland gevlucht waren.
In de loop van mei 1944 zijn ze geparachuteerd in Fumal. Ze leefden hier onder die schuilnamen en droegen op de binnenzijde van hun kraag het embleem van de Gestapo of VNV als vals kenteken om niet gesnapt te worden. Regelmatig logeerden zij op de Winter en zonden er boodschappen naar Engeland.
Dat er wel degelijk via een zender doorgeseind werd, geeft J. Bussels in zijn boek “De doodstraf als risico” blz. 302 toe : “……Hubert Peeters ontdekte Hubbard bij de ondergrondse te Kelpen. En daar deze luitenant-kolonel van enig belang was en dat men niet graag had dat hij in Duitse handen viel, seinde men het bericht over deze officier over naar Engeland.
Gedurende de oorlog bezat men in Hamont twee geheime zenders, die door de geparachuteerde agenten Bob en Jacky bediend werden.
Eén ervan stond bij Jaak Hulsbosch. Volgens Hubert Peeters kreeg men uit Engeland antwoord dat men met die Hubbard uiterst voorzichtig moest zijn. Daarom bewaakten plaatselijke helpers de grens scherp. Peeters hielp Hubbard over de grens naar de woning van Frans Wijnen te Hamont. Daarna begeleidde mevrouw Royers, Anna-Mathilde Martens, de luitenant-kolonel Hubbard naar Overpelt tot bij Lambert Spooren …”
Onze pa hielp bij het zenden. Steeds opnieuw plaatste hij de antennepaal, zorgde hij voor de koperdraad en verstopte hij de zendapparatuur. De koperdraad haalde hij bij F. Wijnen. Omdat de draad nieuw was en te zeer blonk waardoor hij gemakkelijk kon opvallen, werd hij eerst door mevrouw Wijnen en Jacky in het haardvuur verbrand.
Arrestatie
Op zaterdag 1 juli 1944 kwam dan de noodlottige nacht. Door verraad in het Geheim Leger in Rekem werden Bob en Jacky opgepakt. Enkele dagen waren die niet meer op de Winter geweest. Pa werd ongerust. In de vroege morgen, drie, vier uur, belegerden een drietal Gestapo’s, vergezeld van een dertigtal Duitsers het huis.
Op iedere mogelijke ontsnappingsroute stonden mitrailleurs gericht. Pa werd langs het raam van zijn slaapkamer (opkelder) van zijn bed gelicht. Zonder afscheid te mogen nemen van zijn gezin werd hij opgeladen. De overvallers vonden nog de geheime zender in een zak in de schuur, een revolver en drie mitrailletten in een kleerkast in de voorkamer.
Alle schilderijen werden van de muur genomen om te zien of er niets achter verborgen zat. De overvallende Duitsers waren vergezeld van Bob die hun de nodige aanwijzingen gaf. Die nacht werden er nog negen (volgens H. Peeters: elf) weerstanders opgepakt. Hierbij Jan Deckx (zijn stiefschoonvader), Laura Deckx (zijn schoonzuster), Pier Smids (zijn schoonbroer), Marcel Royers en zijn vrouw. Deze werden allemaal aan de “Basseng” bij de ketttingbrug te Kaulille gearresteerd.
Op woensdag 5 juli kwamen de Duitsers op de Winter voor een huiszoeking terug. Ze vonden nog een batterij en koperdraad. De kristallen (voor de zender) hebben ze nooit gevonden. Deze werden later in een schoof stro in een stromijt teruggevonden.
Die 5de juli, terwijl de Duitsers op de Winter zochten, was Mana (moeder) per fiets naar de “Basseng” om een bundel met orders, onderrichtingen, plannen en een farde met inlichtingen over geallieerde piloten op te halen. Deze bundel was daar in een paardenstal verstopt. Omdat ze een lekke band had en gesukkel met een kleine (Pierre) achter op de fiets kwam ze pas thuis toen de Duitsers vertrokken waren. De documenten werden later aan Pierre Moors (adjunct-sectorhoofd) overhandigd. Een nieuw onheil was zo vermeden. Na de arrestatie ontving mijn moeder nog een anonieme brief.
GEVANGENSCHAP EN VERMIST
Pa werd van thuis uit naar de gevangenis van Hasselt gevoerd. Hier volgden pijnlijke en afmattende ondervragingen. Nooit echter heeft hij iemand of iets verraden. Dat had hij destijds aan Frans Wijnen beloofd. Hij verbleef ongeveer een week in Hasselt om dan met een vrachtwagen naar Leopoldsburg vervoerd te worden. In dat kamp werd hij bij de “Konterket” tewerkgesteld. Hij moest er grondwerken uitvoeren. Dan ging de tocht verder naar Breendonk. (30/07/1944). Met een colonne van vrachtwagens werden de gevangenen vervoerd. Zijn vrachtwagen had met pech af te rekenen en geraakte geïsoleerd. Pa maande zijn medegevangenen aan om de Duitse schildwacht te overmeesteren, hem en de chauffeur te liquideren en dan te vluchten. Hij kreeg echter geen medewerking van de anderen en de reis naar Breendonk ging verder. De overplaatsing naar Breendonk gebeurde op 27 juli 1944. In Breendonk droeg hij het nummer 3282 en was hij nog in het bezit van zijn identiteitskaart en 844 frank.
Volgens teruggekeerde medegevangenen was het Kamp van Breendonk zeer hard. Als werk moesten zij het fort ontmantelen door grond af te graven en deze dan met kipwagens te vervoeren. Onder de gestorte grond en stenen bleven wel eens doden.
Buchenwald op 8 augustus 1944.
De gevangenen werd per vrachtwagen naar Brussel gebracht. Daar vertrok een treinkonvooi van beestenwagens. Onderweg naar Duitsland was pa nog steeds van plan om te ontsnappen. Hij wilde van de trein springen. Deze techniek beheerste hij, want hij was stoker bij de Belgische Spoorwegen geweest. Zijn medegevangenen hielden hem echter tegen en maakten hem bang voor eventuele represailles tegen zijn gezin. Op 10 augustus kwam het konvooi in Buchenwald aan. De groep bestond uit 827 Belgen. Hij kreeg het gevangenisnummer 76.104 en werd in barak 57 (Klein Kamp) in quarantaine gezet.
Vanuit Buchenwald werd hij op 24 augustus overgeplaatst naar een bijkamp, namelijk Blankenburg in het Hartzgebergte. Tot 28 oktober behoorde Blankenburg bij Buchenwald en vanaf 29 oktober werd kamp Blankenburg een bijkamp van Mittelbau-Dora. Dit was zelf eerst een bijkamp van Buchenwald maar werd op 1 oktober 1944 zelfstandig. In Blankenburg werden de gevangen in tenten ondergebracht. De barakken waarin ze later ondergebracht werden, moesten ze zelf bouwen.De gevangenen kregen een gestreept pak aan. Soms droegen ze lege cementzakken om zich tegen de bittere koude te beschermen. Het buitenkamp Blankenburg werkte voor de O.T. mobiele groep Kyffhaüser in de kloosterfabrieken van Blankenburg.
Volgens ooggetuigen werkte hij in steengroeven. Toen hij ziek van ontbering, uitputting en koude was, moest hij ’s nachts de latrines van het kamp poetsen. Volgens Pier Smids, zijn schoonbroer en medegevangene : “Jaak was zinloos geworden in Blankenburg; dit door zijn slechte behandeling; hij werd veel met kolfstoten en knuppelslagen door de commandant en de SS-bewakers afgeranseld.
Op 3 april 1945 is hij waarschijnlijk met de vrachtwagen naar het kamp Dora of elders vervoerd. Sindsdien is er niets meer van hem gezien of gehoord.”
Omdat de Duitsers begin april 1945 geprangd geraakten tussen enerzijds de Russen in het oosten en anderzijds de geallieerden in het westen ontruimden ze de concentratiekampen op een mensonterende manier.Volgens het boek “Dora 1943–1945” van Brigitte D’Hainaut en Christine Somerhausen gebeurde de evacuatie van Blankenburg in april 1945. De volgende citaten sluiten aan bij de hogervermelde bewering van Pier Smids en daardoor wordt het duistere einde van pa misschien iets duidelijker.
Blz. 141: …..”Reeds op 4 april, rond 11 uur, werd een groep van 48 gevangenen, (waaronder 25 à 30 Belgen) uit het Revier (ziekenboeg) per camion naar Dora vervoerd. Ze werden onmiddellijk verdeeld
(vijf per wagen) over de wagons die in Dora klaarstonden …..”
Blz. 105: …..”Eerste treintransport, met vertrek uit Dora, 4 april 1945, enkele duizenden gevangenen uit Dora werden in de loop van de voormiddag opgestapeld in wagons die opgesteld stonden in het kampstation. Bij hen voegden zich ook nog 48 zieke gevangenen uit Blankenburg (Kloosterwerk) die per camion werden aangevoerd en er tegen 11 uur aankwamen. Ze werden vijf per vijf samengeperst in de overvolle wagons van de trein, die klaar stond om te vertrekken…..”
Dit konvooi doolde in de streek rond. Onderweg (te Celle) werden ongeveer 400 doden, die in de loop van het transport gestorven waren, in een dennenbos langs de spoorlijn in een gemeenschappelijke kuil begraven. Op zeker ogenblik werden de gevangenen te voet gesteld en ze kwamen op 8 april in het kamp van Bergen-Belsen aan. Was hij daar nog bij?
Op een dood spoor?
|
|
|
Na de oorlog werden medailles toegekend voor trouw aan de Koning, het Koningshuis en moed tegenover de vijand.
Door het besluit van 23 april 1949 van het Ministerie van het Algemeen Bestuur en der Pensioenen werd pa, vermoedelijk overleden verklaard in de streek van Blankenburg. Het vermoedelijke overlijden is in de bevolkingsregisters vermeld.
Beeldverslag pelgrimage familieleden
Samenstelling: Lambert Hulsbosch, zoon van Jacques Hulsbosch
Illustraties: René Winters
François Van Meensel
* 26 maart 1921
+ 05 april 1945
Samenstelling & iIllustraties: René Winters
Speciale dank aan Mevr Germaine Segers-Van Meensel, Boechout
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft één Achelaar de Duitse concentratiekampen niet overleefd. François Van Meensel was 23 jaar toen hij in de nachtelijke uren van 6/7 juni 1944 in de Dorpsstraat tijdens een Noord-Limburgse razzia van Duitse SS-ers en Vlaamse collaborateurs werd opgepakt. Samen met Justin Ceelen en zoon Albert Ceelen werd Van Meensel naar Duitse concentratiekampen gevoerd. Justin en Albert Ceelen kwamen in april 1945 terug naar Achel. François Van Meensel overleefde de kampen niet. Ergens in Duitsland heeft hij een anoniem graf .
Germaine Segers-Van Meensel is de jongste zus van François Van Meensel en woont in Boechout. Zij bewaart met veel zorg een reeks foto’s en documenten van haar broer. Daarbij drie brieven door François geschreven tijdens zijn gevangenschap in Hasselt en Duitsland. Twee ervan zijn in het Duits geschreven, op de plaats waar hij na uitputting, ziekte en ontbering het leven zou laten: het concentratiekamp van Mittelbau/Dora/Commando van Ellrich, nabij het Duitse Nordhausen.
Omwille van de Duitse censuur blijft hij in zijn berichtgeving aan zijn moeder - wat betreft de levensomstandigheden in de gevangenis en het concentratiekamp – op de vlakte. François Van Meensel had immers geen andere keuze. De geschiedenis heeft ons echter geleerd dat de Duitse concentratiekampen “de hel” op aarde waren.
Beroepsmilitair en verpleger
François Van Meensel was de zoon van August Van Meensel (oudstrijder Eerste Wereldoorlog, overleden 1936) en Cornelia - Lia - Brouwers.
Het gezin Van Meensel woonde in de Dorpsstraat 29 in Achel, meer bepaald de conciërgewoning van het oude gemeentehuis. Naaste buren waren Corneel Vanderheyden en Mieke Lehaen.
Aan de linkerkant woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog de familie Van Meensel-Brouwers
François was de oudste van 5 kinderen. Zijn jongere broer Laurent stierf op 14-jarige leeftijd aan de gevolgen van – wat men toen noemde - een “gesprongen blindedarm”.
François Van Meensel had het in de Tweede Wereldoorlog niet begrepen op de Duitse bezetter. De Duitsers niet op hem want ze pakten hem in 1943 een eerste keer op. Na zijn aanhouding in juni 1944 verklaarde een Duitse SS-er dat ze met Van Meensel de “grootste spion” van Noord-Limburg te pakken hadden.
Na de lagere school in Achel ging François Van Meensel voor zijn middelbare studies naar de “kostschool” in Halle. Muziek was zijn grote passie. In het oude gemeentehuis stond een piano waar hij veel op oefende. Wanneer de mogelijkheid zich voordeed, speelde hij ook op het orgel in de kerk van Achel-Dorp.
Het toneelstuk “Het kostbare leven” werd opgevoerd door oud-studenten van Achel in het patronaat (parochiezaal) op 14, 17 en 20 april 1941. Derde van links acteur François Van Meensel.
Germaine Van Meensel vertelt over haar broer: «Hij werd opgeroepen als soldaat van de militieklasse 1938 en werd nadien beroepsmilitair. Hij was onderofficier-verpleger bij de geneeskundige diensten in Leopoldsburg. Als lid van het Rode Kruis gaf François lessen EHBO aan vrijwilligers van het Belgische Rode Kruis. Na de capitulatie van het Belgische leger op 28 mei 1940 was hij militair af en ging als vertegenwoordiger werken voor een farmaceutisch bedrijf. Limburg en Antwerpen waren zijn werkgebied.»
Bommenwerper neergestort in Achel
Germaine Van Meensel: «Op 3 augustus 1943 werd mijn broer en gemeentesecretaris Lambert Croymans aangehouden door de Duitse Geheime Politie. François werd ervan verdacht, hulp te hebben verleend aan gewonde piloten van een bommenwerper die in het Ven was neergestort op 22 juni 1943.
Hoewel de Duitsers het nooit hebben kunnen bewijzen, heeft François als Rodekruismedewerker wel degelijk hulp verleend aan de gewonde piloten. Tien dagen later lieten ze hem vrij. Na zijn aanhouding in augustus 1943 was hij voorzichtiger geworden. Lambert Croymans heeft François zijn hulp aan Engelse piloten na de oorlog laten “echtverklaren” in een document, gedateerd op 4 juni 1948.»
François Van Meensel verleende bijstand aan de gewonde bemanningsleden Jack Kilfoyle uit Engeland en Edgar Brown uit Nieuw-Zeeland.
In Achel was toenmalig kapelaan Edmond Theunissen actief in de “vluchtroute” om gevallen geallieerde piloten terug in Engeland te krijgen. Kapelaan Theunissen trok al “brevierend” (= lezen in een missaal) door Achel-Dorp. Wie goed oplette, zag dat op een korte afstand een jonge kerel te voet volgde. Het waren jonge piloten die op een afgesproken teken van kapelaan Theunissen in de gracht of struiken moesten wegvluchten wanneer er “Duits” gevaar opdook. François Van Meensel was een goede vriend van deze vaderlandslievende kapelaan, afkomstig uit Overpelt.
SS-ers in Achel
In juni 1944 had een groep Duitse SS-ers zich ingekwartierd in de jongensschool van Achel-Dorp. Eén van de SS-ers betrok een kamer in de woonst van Lia Brouwers. Germaine Van Meensel: «Het waren vervelende en onbeschofte kerels. In de nacht van 6 op 7 juni 1944 was het onrustig in Achel. Er was een vechtpartij geweest bij de ingekwartierde SS-ers. Er vielen gewonden en dokter De Bont werd erbij geroepen om de gewonden te verzorgen. Mijn broer moet toen zeker op de hoogte geweest zijn van de landing van de Geallieerden op de stranden van Normandië (6 juni 1944, n.v.d.r.). Hij luisterde op de zolder boven het gemeentehuis naar de BBC-radio.
Op dat ogenblik vond de razzia plaats. Ook bij mijn moeder werd een huiszoeking uitgevoerd. Ze vroegen naar mijn broer. François sliep die nacht bij dokter De Bont. Beroepshalve onderhield François goede contacten met Louis De Bont. Mijn moeder was tijdens het rumoer samen met andere mensen op straat. Daar hoorde ze in het tumult dat SS-ers naar de woonst van dokter De Bont zouden gaan. François heeft nog geprobeerd te ontsnappen maar werd gevat op het ogenblik dat hij zijn slaapkamer verliet en door een afdak zakte.Vader en zoon Ceelen uit het Bergeind zijn toen ook opgepakt. In Neerpelt werden ook mensen opgepakt. Omdat ze George Mercier niet te pakken kregen, werd de vrouw van garagist Mercier van haar bed gelicht. Ook zij is nooit teruggekeerd uit de Duitse concentratiekampen.»
Heemkundige Ben Harmsen uit Neerpelt: «Al de personen die tijdens die nacht werden opgepakt, zijn naar Neerpelt in de Stationsstraat gebracht. Daar werden ze opgesloten in de kelder van de woonst van de blinde vrederechter Seyens.
De vrederechter was door de SS uit zijn woning gezet en hadden in de grote woning een Standortskommandantur en Feldpostnummer 20812 ingericht. Het waren de SS-ers Hauptsturmführer Siebke en Untersturmführer Schnabel die er de plak zwaaide. Aan de voorgevel hing een lange rode wimpel met een hakenkruis in een wit rond vlak. Na de oorlog is de woning bewoond door dokter Lambert Vinken en nu door de familie Geunes-Vos.»
Volgens Germaine Van Meensel zijn haar moeder en de verloofde van François - Els Verspeek (foto) uit Neerpelt - erin geslaagd om er kleding en eten te bezorgen aan François Van Meensel. Toen ze een tweede keer teruggingen waren de gevangengenomen personen op transport gezet.
Concentratiekampen
Vanuit Neerpelt zijn de gevangenen via Bree naar de gevangenis in Hasselt gebracht. Op 10 juni 1944 schreef François Van Meensel vanuit Hasselt een brief naar zijn moeder, zijn zussen en verloofde Els Verspeek.
In Sint-Gilles (Brussel) vielen de Noord-Limburgers in handen van de gevreesde Duitse geheime diensten SD (Sicherheitsdienst) en de Sipo (Sicherheitspolizei).
Hierbij zijn eerste brief:
Hasselt, 10-6-44
“Liefste ma, Els en zusjes,
Vanuit Neerpelt naar hier gebracht - al m’n gerief – eten en alles wat ik bezat is echter in Neerpelt gebleven, dit maakt dat ik hier totaal niks heb. Wil a.u.b. gauw voor het volgende zorgen: brood - boter – suiker – confituur - een paar biscuits- tabak en sigaretten – stekjes – blaadjes - schrijfpapier + enveloppen - verder zeep – handdoeken – hemden – onderbroeken – zakdoeken – sokken – schoennestels – naalden – knoppen – garen – spelden – sloffen – pyama - gaberdine (is ook in Neerpelt gebleven)- gourde - mes - kolknopjes enz…enz… ’t voornaamste is als ik maar zoo rap mogelijk eten en rooken heb. Over mij moet ge u niet ongerust maken - ik heb niets misdaan en vraag niet beter dan onmiddellijk onderhoord te worden - alles zal dan wel in orde komen - we zitten hier met ongeveer 40 man samen - dus….’t zal wel gaan. Ik houd goeden moed - doet gij het ook. Schrijf me heel dikwijls het zal een goeden troost zijn. Zeg Els kop omhoog houden hé alles komt wel in orde – zoodra er een onderzoek geweest is - schrijf me heel veel hé – nu heb ik het noodig. Maar een keer goed bidden hé en dan komt alles wel voor mekaar!
Thuis en in Neerpelt geen nieuws zeker? Voor de rest heb ik niets te vertellen. Zorg a.u.b. heel spoedig voor ’t gevraagde en breng dan iedere week wat eten en rooken voor me!
Verwittig de Directeur in Hoogstraten dat ik nu niet meer kan werken. Ga naar ’t Rood Kruis voor me. Ma ge weet wel hoe ge ’t doen moet hé. Misschien krijg ik dan van hen ook nog wel een pakje. Voor de rest niks bezonders. Houdt u allen taai - veel groeten aan alle vrienden en bekenden – veel groeten thuis hé Els – en veel kussen voor u allemaal bezonder voor ma en m’n lieve Elsepoes.
Voeg er vijf postkaarten bij.
Daaaag!
F. Van Meensel, Duitsche afdeeling, Groote zaal Gevangenis Hasselt
P.S. Ga bij de dokter en vraag voor mij: 1 tube aspirine “Bayer”, 2 tuben pillen anti-asthmatique,2 doosjes Stovol…….
Op 19 juni 1944 arriveerden de gevangenen in het Kamp van Buchenwald. François Van Meensel kreeg het gevangenisnummer 60.419. Op 7 juli 1944 werd hij met andere gevangenen op transport gezet naar het Duitse concentratiekamp van Mittelbau/Dora/Commando Ellrich, nabij Nordhausen.
In de Kohnstein-berg moesten gevangenen in de beginfase de oude mijngangen - ontginning van anhydrietgesteente - groter maken en de rotsblokken naar buiten sjouwen, het zogenaamde “Mittelwerk”. De gangen werden nadien gebruikt als ondergrondse raketfabriek voor de montage van de beruchte V2- raketten. Van de 60.000 gevangenen kwamen er 20.000 om het leven, de meesten van hen in de werkcommando’s. Vooral de politieke gevangenen moesten het ontgelden van de brutale SS-ers.
In de ziekenboeg van Dora werd François Van Meensel van 6 tot 17 augustus opgenomen voor de verzorging van “oedeem van het rechterbeen”. Vanuit het kamp nabij Nordhausen schreef hij met een potlood - in het Duits - twee postkaarten naar zijn moeder in Achel.
De postkaarten zijn gedateerd op 31-7-1944 en 11-8-1944. De laatste kaart schreef hij op het ogenblik dat hij in de ziekenboeg verbleef. Hierbij de vertaalde tekst en een kopie van zijn laatste postkaart.
11-8-’44
Liefste ma, Elske en zusters,
Met deze kaart stuur ik u weer wat nieuws. Hier is alles zeer goed. Maak u maar geen zorgen, alles is in orde. Op mijn eerste kaart heb ik 1 paar sokken – 2 handdoeken – 2 stukken zeep en vaatdoek gevraagd. Gelieve in mijn tweede pakket een pullover – pantoffels – een sjaal en twee hemden te sturen. Ik vraag u dit zo snel mogelijk op te sturen en ook deze keer tabak en sigaretten erbij te doen.
Iedere dag verlang ik er naar om u allen terug te zien, maar ik behoud goede moed. Hoe gaat het met mijn liefste Elske, hopelijk zien we elkaar snel weer terug.
Ik verwacht van u allen een lange brief terug. Vergeet niet om elke week een pakket met levensmiddelen te sturen. Zeer veel dank. Snel zien we elkaar weer terug en heel veel groeten aan allen, vooral aan ma en Elske. De beste groeten aan gans de familie en vrienden.
François.
De laatste administratieve gegevens over François Van Meensel dateren van 1 november 1944. Nadien is men in de kampbarakken zijn spoor bijster. De levensomstandigheden waren er verschrikkelijk.Volgens informatie van de Belgische Zending bij de Internationale Opsporingsdienst te Arolsen (Duitsland) van 10 november 1952, blijkt dat François Van Meensel overleden is tussen 4 en 5 april 1945 te Szelentz, tijdens de evacuatie van het kamp Dora, nabij Nordhausen.
In het document van het Internationaal opzoekingscentrum te Arolsen (Duitsland) wordt melding gemaakt van het overlijden van François Van Meensel in SZELENTZ op 5 april 1945. Meer dan waarschijnlijk is de naam van de plaats van overlijden foutief geschreven en is er sprake van de Duitse plaats SEGELETZ in het Noordoosten van Duitsland.
In het boek DORA 1943-1945 van de auteurs Brigitte D’hainaut en Christine Somerhausen (zie tekst hierna volgend) staat vanaf pagina 135 de evacuatie van het kamp Ellrich van 4 april 1945 beschreven. Hierin is sprake van Segeletz.
Aangezien er tot heden geen enkel document ter beschikking is dat zekerheid geeft over de laatste levensdagen van François Van Meensel, kunnen we aannemen dat hij tijdens dit transport is overleden.
De evacuatie uit Ellrich
Vanuit Ellrich vertrokken twee treinkonvooien voor de evacuatie van het kamp. Het eerste konvooi vertrok op 4 april 1945, het tweede op 7 april 1945. Er waren nochtans al verscheidene gevangenen geëvacueerd op 2 april, hetzij naar Dora, hetzij naar Harzungen, waarbij ze dan deel uitmaakten van de evacuatietransporten vanuit die kampen.
Het eerste treintransport met vertrek uit Ellrich op 04 april 1945
Dit konvooi omvatte ongeveer 1.700 gevangenen van Ellrich, een aantal gevangenen uit Nordhausen (de avond voordien aangekomen), en ongeveer 700 (van de 1.500) gevangenen, die in de voormiddag vanuit Rottleberode waren overgekomen.
Volgens de getuigenissen van de gevangenen Gaby Sprung, Roland Bossue en Joseph Uytenhoef volgde de trein het volgende traject: Herzberg, Osterode, Seesen, Salzgitter, Braunschweig, Helmstedt, Oebisfelde, Wolfsburg, Gifhorn, Wittingen, Ülzen, Salzwedel. Daar werd, ongeveer 2 km van het station verwijderd, onder een spoorwegbrug een gemeenschappelijke grafput gegraven, om er 248 gevangenen te begraven. Daarna ging het verder langs Arendsee, Wittenberge en Nauen, waar een lange halte werd gehouden, waarschijnlijk om dezelfde redenen die het konvooi van Dora hadden opgehouden, nl. onderbroken spoorlijnen. In de buurt van Nauen werd de trein door mitrailleurvuur bestookt, waarbij er verschillende doden vielen. Het konvooi reed dan verder naar Neustadt (in de richting van Wittenberge) om weer te keren naar Segeletz. Hier werd weer een gemeenschappelijk graf gegraven voor de 350 à 400 gevangenen die waren doodgeschoten of door uitputting waren omgekomen. Onder hen waren niet zoveel Belgen. We kennen wel het tragische geval van Leo Vissers, die door een revolverschot werd gedood terwijl hij het graf van zijn makkers aan het delven was. Zo weten we ook dat Louis Thirijn afzonderlijk begraven werd dankzij de toegewijde inspanning van één van zijn makkers. Na Kremmen bleef het treinkonvooi een hele tijd ronddwalen op enkele tientallen kilometers van Berlijn, om uiteindelijk halt te houden in het kamp van "Heinkel"-Oranienburg, ten noorden van de hoofdstad. Bij de aankomst werd opnieuw een gemeenschappelijke put gegraven om de doden van het laatste reisgedeelte te begraven
Wachten op de terugkeer
Na de bevrijding wordt pas duidelijk wat er zich in de Duitse concentratiekampen heeft afgespeeld. De overlevenden komen stilaan maar zeker naar huis. In Achel wacht Lia Brouwers op de terugkomst van haar zoon.
Germaine Van Meensel: «Toen de gevangenen terug naar België kwamen, werden elke dag op de radio namen afgeroepen van teruggekeerden. Voor mijn moeder was dat een verschrikkelijke periode. Elke dag zat ze aan de radio gekluisterd. Elke dag hoopte ze te vernemen dat onze François erbij zou zijn. Helaas heeft dat niet mogen zijn.»
Bron: Gert De Prins, FOD Sociale Zekerheid, DG Oorlogsslachtoffers, dienst Archieven en Documentatie.
Jan Jansen
Hamontse verzetstrijder stierf niet in vuurhaard van treinlocomotief.
Tot op de dag van vandaag vertelt de oudere generatie uit Hamont voor waarheid dat verzetstrijder Jan Jansen, op het einde van de Tweede Wereldoorlog de dood vond in de vuurhaard van een treinlocomotief. Recent onderzoek door de werkgroep voor oorlogsherdenkingen RAF-Memorial Hamont-Achel heeft aangetoond dat hij overleed op 20 oktober 1944 in het Duitse concentratiekamp Flossenbürg. De kopieën van de talrijke originele documenten zijn door de werkgroep RAF-Memorial Hamont-Achel aan de familie Jansen overhandigd.
Jan Jansen werd geboren in Antwerpen op 7 november 1920. Hij was de zoon van Jan-Jacob-Mathijs (Jaak) Jansen en Gerardina-Hubertina Emmers, woonachtig in de Grevenbroekstraat (thans de Deken Dolsstraat) te Hamont. Samen met zijn vader Jaak en zijn broer Ferdinand (roepnaam No) ging hij in het verzet nadat de Duitsers ons land binnenvielen op 10 mei 1940.
Tijdens de 18-daagse veldtocht van het Belgische leger werd Jan Jansen als soldaat door de Duitsers krijgsgevangen genomen en naar Frankrijk gevoerd. Op het einde van 1940 was hij terug thuis en ging meteen onderduiken omdat de Duitse “Werbestelle” hem opeiste om in Duitsland te gaan werken.
Volgens verklaringen van Louis Vrolix uit de Budelpoort – sectoroverste van het Geheim Leger, sector Neerpelt en afdeling Holland – werd Jan Jansen lid van de weerstandsbeweging op 20 april 1942.
Naar Duitsland
Volgens de heer Gert De Prins van het Directie-generaal Oorlogsslachtoffers van het FOD Sociale Zekerheid te Brussel werd Jan Jansen kort daarna via het Duitse Essen op 21 september 1944 geregistreerd in het concentratiekamp Flossenbürg.
Gert De Prins: « Op 21 september 1944 werd hij met het nummer 26234 geregistreerd in het concentratiekamp Flossenbürg. Volgens de authentieke Duitse documenten overleed hij er op 20 oktober 1944. De vermelding van hartverzwakking en pneumonie als oorzaak van het overlijden zijn erg algemeen, en komen voor op de meeste overlijdensakten.
In het kamp werd hij genoteerd als ‘BZA’, of ‘Belgische Zivilarbeiter’. Hierover valt weinig met zekerheid te zeggen, maar het lijkt logisch een verband te zien met de arbeidsfiche die dateert van 28 augustus 1944; de getuigenis dat hij werkweigeraar was en zelfs dat hij een veroordeling in die zin opliep. In ieder geval droegen de Duitse politiediensten in Essen hem over aan Flossenbürg.
Hoewel een aantal vragen openblijven, staat het buiten twijfel dat dhr. Jansen omkwam in Flossenbürg. Later werd dit overigens bevestigd, juridisch erkend en herhaald bij zijn postume erkenning als politiek gevangene.
Dat een verhaal over zijn terechtstelling in de dagen van de bevrijding rondging, kan ik aannemen. Het duurde nog geruime tijd tot de gegevens over Flossenbürg bekend werden. Toch vind ik het verwonderlijk dat het verhaal over zijn terechtstelling (door de Duitsers zou Jan Jansen levend in de vuurhaard van de locomotief geworpen zijn, n.v.d.r.) nog steeds circuleert, ook zoveel jaren na datum.»
In zijn conclusies van het dossier Jan Jansen heeft Gert De Prins twee opmerkingen toegevoegd:
«De Duitse documenten zijn authentiek en werden opgemaakt tijdens de oorlog. Het is jammer dat er geen Belgische getuigen zijn die na het einde van de oorlog over dhr. Jansen in Flossenbürg vertelden, waardoor deze documenten onze enige inlichting zijn.
De ‘akte van vermoedelijk overlijden’ was een voornamelijk juridisch document, dat nodig was om bijvoorbeeld eigendomskwesties, erfenissen, steunmaatregelen en pensioenen te regelen. Het ‘vermoedelijke’ slaat daarbij eerder op het gebrek aan wettelijk erkend materieel bewijs, zoals een doktersverklaring, dan op twijfel aan de voorhanden zijnde documenten. Ondertussen is het natuurlijk bekend dat de Duitse steekkaarten en registers voldoende correct zijn om ze als bron te gebruiken.»
Na de Tweede Wereldoorlog schreef burgemeester Louis Keunen op 17 juli 1946 een brief naar het “Ministerie voor Oorlogsgetroffenen, Algemeen Commissariaat voor Opzoekingen” met het verzoek een “akte van vermoedelijk overlijden” op te maken voor zijn dorpsgenoot Jan Jansen.
Op 3 mei 1950 ontving zijn opvolger, burgemeester Frans Boonen, een schrijven waarin duidelijk gemaakt werd dat de locatie van het graf van Jan Jansen niet kan vastgesteld worden.
De vader, Jaak Jansen (zijn vrouw overleed op 24 januari 1951) verkreeg het recht als “rechthebbende” maar kreeg helaas geen recht op een “buitengewone vergoeding” of financiële tegemoetkoming.
Tegen deze laatste uitspraak tekende Jaak Jansen beroep aan in een brief op 23 april 1953. Zijn beroep werd op 16 oktober 1954 echter verworpen omdat zijn zoon Jan Jansen geen drie maanden in gevangenschap van de Duitsers is geweest. De tijd tussen zijn arrestatie op 5 september 1944 en overlijden op 20 oktober 1944 was dus niet voldoende om het verkrijgen van de zogenaamde “buitengewone vergoeding”.
Erkende weerstander
Jan Jansen was voor zijn arrestatie op 5 september 1944 zeer actief in het verzet. Als onderduiker (o.a in de bossen van Beverbeek) en werkweigeraar saboteerde hij spoorlijnen op de lijn Neerpelt-Hamont en te Maarheeze. Verder was hij lid van de inlichtingendienst van het BNB-Geheim Leger en vervoerde hij voor deze verzetsbeweging wapens en munitie.
Het “Ministerie van Landsverdediging, Dienst van de Weerstand” verleende op 21 maart 1949 aan Jan Jansen postuum de hoedanigheid van “Gewapend Weerstander”.
Met dank aan:
- De heer Gert De Prins, FOD Sociale Zekerheid, Directie-generaal Oorlogsslachtoffers te Brussel
- Adjudant Xavier Van Tilborg, Ministerie van Defensie, Sectie Administratieve Expertise, ondersectie Notariaat te Brussel.
Pater Alphonsius-Maria Averdieck
(*6 februari 1899 +11 augustus 1944)
Het Internet is voor heemkundigen een uitgelezen bron van informatie. Zo leverde het zoekmachine Google bij Noël Van Elsen een weblink op over een merkwaardige monnik van de Achelse Kluis: pater Alphonsus-Maria Averdieck. Een pater die zowel in België als in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet ging.
Hij heeft zijn verzetsdaden met de dood moeten bekopen in het Kamp Vught, het voormalige SS Konzentrationslager Herzogenbusch in Nederland. Samen met 21 andere verzetstrijders werd hij in dat kamp op 11 augustus 1944 door de Duitse bezetter gefusilleerd.
Hoe is het mogelijk dat een pater die de helft van zijn leven in de Achelse Kluis heeft doorgebracht en in de Tweede Wereldoorlog zich zo heldhaftig heeft gedragen, door de mazen van de lokale geschiedenis glipt?
Allereerste vaststelling: in de geschiedenisboeken van de Achelse Kluis valt er niets te lezen over de verzetsdaden van pater Alphonsus-Maria Averdieck. Noch de abdij-geschiedschrijvers pater Edmundus Mikkers, noch pater Domien de Jong publiceerden ooit iets over hun medebroeder.
In het jubileumboek “De Achelse Kluis 1846-1946” vinden we wel zijn naam terug in de overlijdenslijst. Ook in het necrologium van de abdij staat pater Averdieck vermeld.
Na wat zoeken op het Internet kom je dan terecht bij John Braat uit de Nederlandse grensgemeente Roosendaal. Hij heeft na 5 jaar speurwerk in september 2009 een boek uitgegeven over het verzet in het Nederlandse Roosendaal en Nispen. Volgens auteur Braat was pater Averdieck een verzetstrijder pur sang. Zijn verzetsdaden lopen als een rode draad doorheen zijn boek “Ere Wie Ere Toekomt”. De talrijke verzetsdaden – meestal onder de schuilnaam “Fons” - waren grensoverschrijdend. «Hij was het cement tussen de stenen voor het verzet in het rayon Roosendaal,» zegt auteur John Braat.
Historicus Luk Van de Sijpe uit Hamont kreeg in de Achelse Kluis inzage in het dossier van pater Averdieck. Van de Sijpe: «Deze bundel is beperkt maar hoogst interessant. Mijn conclusies zijn duidelijk. Wij kunnen niet anders dan deze bijzondere verzetsstrijder opnemen als oorlogsheld van WO II in Hamont-Achel, omwille van het feit dat hij beschouwd werd als stateloze burger, verblijvende te Achel. Het is namelijk zo dat zijn vader van Duitse nationaliteit, verzuimd heeft om in België of Nederland stappen te ondernemen naar het verkrijgen van staatsburgerschap als Belg of Nederlander. In het dossier voor het verkrijgen van erebewijzen als politiek gevangene is nu met zekerheid af te leiden dat de aanvragen gebeurden door de abt van Achel en dat Averdieck officieel bij zijn aanhouding woonde en verbleef te Achel”.» Onderzoeker John Braat komt – wat betreft het wonen en het verblijf in Achel bij zijn aanhouding in 1944 - tot heel andere conclusies.
Na de Duitse bezetting in 1940 kwam de Achelse Kluis als grensabdij onder het gezag van de Duitse Gestapo in Den Haag. Dit was een zeer uitzonderlijke situatie aangezien de kloostergebouwen op Achels grondgebied liggen en België bestuurd werd door een Duitse militaire Verwaltung, de Wehrmacht dus.
Donderdag 14 januari 1943 was een rampdag voor de Achelse trappisten. Rond het middaguur kregen de monniken onverwacht bezoek van de Gestapo. De Duitse rijkscommissaris in Nederland had besloten de Sint-Benedictusabdij op te heffen en haar goederen in beslag te nemen. De Gestapo betichtte de monniken van anti-Duitse handelingen. Wat de monniken precies mispeuterd hadden werd niet verteld. Mogelijk was de Duitse SIPO op de hoogte van het feit dat de abdij door het verzet gebruikt werd als doorlaatpost van Franstalige krijgsgevangen, om “gevallen piloten” en onderduikers van Nederland naar België te brengen.
Niet lang daarna zijn de monniken – onder de leiding van pater Amandus Bussels - in Brussel gaan protesteren bij de Wehrmacht. Het protesteren had vruchten afgeworpen. Pater Amandus en tien lekenbroeders mochten de boerderij beheren, maar mochten alleen in de bijgebouwen verblijven. Pater Amandus liet me ooit - tijdens een interview voor Het Belang van Limburg - verstaan dat hij als leider van de monniken op de boerderij handig gebruik heeft gemaakt van de bestuursperikelen tussen de Nederlandse Gestapo en Belgische Militaire Verwaltung.
Klooster Mariadal in Roosendaal
Gerardus, Aloysius Averdieck werd geboren te Alphen aan de Rijn op 6 februari 1899. Hij trad toe tot de orde van de trappisten in Achel. Zijn inkleding vond plaats op 19 april 1920 en op 29 juni 1925 werd hij solemneel geprofest. Zijn kloosternaam was Alphonsus-Maria.
In een brief van het klooster Mariadal te Roosendaal staat vermeld dat Pater Averdieck in de zomer van 1942 – wegens gezondheidsredenen – om een verblijf vroeg in het klooster. In dit klooster had hij ooit gelogeerd in 1939. Hij arriveerde in Roosendaal op 11 juli 1942. Op 1 juni 1942 had pater Alphonsus zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister van de gemeente Achel. De verhuis van de Achelse Kluis naar het klooster Mariadal wegens “gezondheidsredenen” kan ook anders verklaard worden. In de archieven op het ministerie van defensie te Brussel ligt een dossier over pater Averdieck. Daaruit blijkt dat pater Averdieck op 1 april 1941 lid werd van de Belgische Nationale Beweging (BNB) of het gewapende verzet. Op enkele documenten wordt vermeld dat hij “stateloos” was.
In het dossier staat: (…)“Verzekerde met een gevaarsverachting en tot volledige voldoening van zijn oversten al de opdrachten die hem toevertrouwd werden, hoe gevaarvol ze ook waren (….).” Werd het door zijn verzetsdaden in België te warm onder de voeten van pater Alphonsus?
Eenmaal in Roosendaal was pater Averdieck dag en nacht in de weer voor het verzet. Hij had er de schuilnamen: “Fons”, “de pater” en “Alphonsus”.
Via de rector van Mariadal kwam hij al snel in contact met een buurman van het klooster. Met deze man – Jan Maas - hielp pater Averdieck mensen de grens overbrengen en verleende hij hulp aan onderduikers. Als priester legde hij zichzelf de verplichting op om de noden van ondergedoken personen en gezinnen te verlichten. Kinderen kregen van pater Alphonsus kleding en schoenen.
Pater Averdieck heeft in 1942 twee vluchtlijnen voor geallieerde piloten helpen opzetten en kwam zo in nauw contact met de Belgische Witte Brigade, vooral deze van Essen. Gestrande piloten – die een crash overleefd hadden - van de Royal Air Force of Amerikaanse Luchtmacht hielp hij de grens over.
John Braat: «In geen enkel boek dat na de oorlog geschreven is, wordt melding gemaakt van de vele “gestrande piloten” die door het verzet uit Roosendaal de grens zijn overgebracht. Pater Averdieck reisde daarvoor naar België om de piloten en andere bemanningsleden verder te kunnen helpen.»
Pater Averdieck was ook betrokken in het leggen van contacten met het verzet in Nederland en België en bij het over de grens brengen van vooral ondergedoken Franse krijgsgevangenen, Engelandvaarders (Nederlanders die uitweken naar Engeland om actief deel te nemen in het verzet tegen de Duitse bezetter) en joden.
Tijdens een gesprek – één week voor zijn arrestatie - met de vrouwelijke dienstbode van het klooster Mariadal deed pater Averdieck volgende uitspraak: «De bangsten hebben na de oorlog het grootste woord.»
Volgens auteur John Braat werd pater Averdieck in de familie een “ritselaar” genoemd omdat hij aan alles kon komen wat men hem vroeg. Hij werd omschreven als een gemoedelijke en lieve man met een luisterend oor en voor niets of niemand bang.
Averdieck gaf verder de aanzet tot de oprichting van het Nationaal Steunfonds. Hij bracht verschillende groepen bij elkaar die geld inzamelden om onderduikers financieel te ondersteunen. De Landelijke Organisatie (LO verleende hulp aan onderduikers) uit Zuid-Holland maakte dankbaar gebruik van het aanbod van Averdieck om mensen te laten onderduiken in Roosendaal en omgeving. Hiervoor maakte Averdieck verschillende reizen naar Rotterdam en Den Haag. Inlichtingen verstrekt door de LO uit het gehele land werden door Averdieck verzameld en via geheime zenders naar Engeland verzonden.
De bezige bij Averdieck ging ook werken voor de Geheime Dienst Nederland (GDN) en Binnenlandse Inlichtingen (BI) in Londen. John Braat vertelt hierover: «Pater Averdieck stond in contact met Engelandvaarder Adriaansen die in Nederland gedropt werd als geheim agent. Met een geheime zender zond Adriaansen in Roosendaal boodschappen naar Engeland. Bij het inlichtingennetwerk van Adriaansen speelde ook pater Averdieck een grote rol. Op 14 juli 1944 hadden de Duitsers de plaats “uitgepeild” van waaruit Adriaansen aan het zenden was. Enkele dagen later zijn er invallen geweest bij vier medewerkers van het inlichtingennetwerk. Iedereen in Roosendaal die met Adriaansen te maken had, is toen ondergedoken. Pater Averdieck weigerde onder te duiken en hield het bij “Ik vertrouw op God en heb daarom niets te vrezen”»
De arrestatie
De vrouwelijke dienstbode van Mariadal – Maria van Crughten - moest in de week voor zijn arrestatie aan de mensen die aanbelden vertellen dat de pater voor onbepaalde tijd afwezig was. Had hij een bepaald voorgevoel? Op 19 juli 1944 werd Averdieck door twee leden – in burgerkledij - van de SD (Sicherheitsdienst) om 21.30 uur in Mariadal gearresteerd. Auteur John Braat: «De rector van het klooster – van Dongen – heeft vanuit het klooster kamer gezien dat pater Alphonsus geboeid in de auto zat van de SD. Dit werd me bevestigd in een persoonlijk gesprek met de vrouwelijke dienstbode van Mariadal.»
Het Roosendaals verzet was bang dat de gehele LO zou opgerold worden omdat pater Averdieck één van de weinige was die contacten had met alle ondergrondse groeperingen. Hij kende dus vele namen en adressen van medewerkers.
«De SD bracht de verzetsstrijder over naar Den Bosch voor zware ondervragingen maar Averdieck sloeg niet door,» zegt John Braat. «Op 9 augustus 1944 werd hij overgebracht naar de beruchte strafgevangenis in Scheveningen, het zogenaamde “Oranje Hotel”. Daar waren de ondervragers nog een graad erger. Ondanks de ergste verhoren, kreeg men pater Averdieck niet aan het praten.»
Op 10 of 11 augustus werd hij overgebracht naar Kamp Vught. Daar werd de trappist van de Achelse Kluis op 11 augustus 1944 met 21 andere verzetstrijders om 21 uur gefusilleerd. Drie kompanen – onder andere geheimagent Adriaansen – werden op 6 september 1944 gefusilleerd.
John Braat: «Men kwam er al snel achter dat er - na infiltratie - verraad in het spel was. De verklikker werd met een smoes naar een schuur gebracht en geliquideerd. De enige die na het verraad kon vluchten, Eduard de Leeuw, heeft het mysterie rond het verraad opgelost. De Leeuw leeft nog en woont in Nieuw-Zeeland. Tijdens mijn onderzoek ben ik met hem in contact gekomen. Hij vertelde me wie de verklikker heeft omgebracht. Tal van mensen hebben hun leven te danken aan het stilzwijgen – tijdens gruwelijke en pijnlijke ondervragingen - van pater Averdieck.»
Vermist
Na de oorlog wist niemand niet wat pater Averdieck na zijn arrestatie was overkomen. Bij verschillende overheidsinstanties probeerde men inlichtingen te verkrijgen. Er waren wel documenten over pater Averdieck, maar geen waaruit men opmaken hoe hij aan zijn einde was gekomen.
Vlak na de bevrijding van Nederland was er een radioprogramma “Radiobaken” voor opsporing van vermiste Nederlanders. Een pastoor, EH van den Boogaard uit Zwartemeer (provincie Drente) vroeg in een schrijven van 25 september 1945: «Beleefd verzoek ik U om in uw radiobaken inlichtingen te vragen omtrent Pater Gerardus Aloisius Averdieck, van het klooster der paters Trappisten te Achel, in de illegaliteit bekend als “Fons”. Hij werd geboren te Alphen a.d. Rijn op 6 februari 1899. Na zijn gevangenneming is hij gezien in de gevangenis te ‘s Hertogenbosch (begin augustus 1944). Sindsdien is niet meer van hem vernomen. (…)»
Begin november 1945 vernam de familie Averdieck dat hun familielid was omgebracht in Kamp Vught. Na de executie – door leden van de Nederlandse Waffen-SS - werd het lichaam van pater Averdieck in het crematorium van het Kamp Vught gecremeerd.
Het enige document in het gemeentearchief van Roosendaal over pater Averdieck is de overlijdensakte van het Nederlandse Rode Kruis uit 1947 . Daarin staat dat pater Averdieck op 11 augustus is overleden. Over de doodsoorzaak werd niets vermeld.
De gemeente Roosendaal ontving van het Nederlandse Rode Kruis het overlijdensbericht pater Alphonsus Averdieck.
Op 23 augustus 1956 schreef dom Columbanus Tewes, een brief naar het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid en het Gezin. Dom Columbanus was toen al vier jaar geen abt meer in Achel. Hij meende als overste van Averdieck aanspraak te kunnen maken op het statuut van “rechtverkrijgende”. In een schrijven van 14 juni 1958 werd hem dat statuut niet toegekend. In het document staan enkele data welke in contradictie zijn met de onderzoeksresultaten van John Braat.
Zo staat vermeld dat pater Averdieck bij zijn aanhouding, “woonde en verbleef te Achel” en dat hij “werd aangehouden te Achel op 1 juli 1944, bij gemis aan een andere gekende vaste datum”. Op dat tijdstip verbleef pater Alphonsus al twee jaar in het klooster Mariadal te Roosendaal. Zijn arrestatie vond niet plaats op 1 juli in Achel maar op 19 juli 1944 in Roosendaal. Op 21 maart 1950 ondertekende de Franse generaal Charles De Gaulle een oorkonde, postuum toegekend aan verzetsheld pater Alphonsus Averdieck.
De familie Averdieck was tot voor kort niet op de hoogte dat hun “heeroom” door de Belgische overheid op 18 december 1950 (Hasselt) postuum erkend werd als “gewapend weerstander”.
Op 20 juli 1959 werden door de Belgische overheid aan de monnik de onderscheidingen “Herinneringsmedaille van de Oorlog 1940-1945 met twee gekruiste sabels” en de “Medaille van de Weerstand” postuum toegekend.
Zeer opmerkelijke vaststelling: Pater Alphonsus Averdieck heeft geen enkele postume onderscheiding gekregen van de Nederlandse regering.
De naam van pater Alphonsus - gegraveerd in hout - vindt men terug in het oude Willibrorduskerkje van Waalre. Het is de gedachteniskapel voor de Brabantse gesneuvelde militairen en verzetsmensen.
Pater Alphonsus-Maria Averdieck, monnik van de Achelse Kluis, verzetsheld en oorlogsslachtoffer, verdient in Achel een naamsvermelding op het oorlogsmonument.
Schoolkinderen hebben op 18 juni 2016 een eikenboompje aangeplant bij de kapel aan de Witteberg in Achel, ter herinnering aan pater Averdieck
Het eikenboompje werd opgekweekt uit eikels die werden meegebracht uit het kamp van Vught in 2002
Met dank aan:
- John Braat uit Roosendaal (Nl), auteur van het boek “Ere Wie Ere Toekomt”.
- Adjudant Xavier Van Tilborg, ministerie van defensie, Sectie Administratieve Expertise, ondersectie Notariaat.
- Dienst burgerzaken, stad Hamont-Achel.
- Luk Van de Sijpe uit Hamont, historicus.
- Noël Van Elsen uit Hamont, medewerker Grevenbroekmuseum.
- Paul de Rooij uit Roosendaal
Adriaan "Joan" Boonen
* 19 maart 1921
+ 12 augustus 2010
Speciale dank aan Mevr Tina Hendrikx-Boonen, zuster van Adriaan Boonen
In 2005 mocht onze werkgroep voor oorlogsherdenkingen RAF-Memorial Hamont-Achel een handgeschreven tekst ontvangen van Hamontenaar Adriaan Boonen, politiek gevangene en weggevoerde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Adriaan Boonen overleed op 12 augustus 2010 in de ouderdom van 89 jaar.
Als gewestvoorzitter van de oorlogsinvaliden, afdeling Neerpelt was hij elk jaar aanwezig op de jaarlijkse oorlogsherdenkingen in Hamont-Achel: in juni de twee plechtigheden aan de kapel op de Witteberg en de Haart, in september de aankomst van de Fakkelestafette Weert-Brussel-Weert aan het stadhuis en de 11-Novemberviering.
Adriaan heeft het altijd als een zware last met zich meegedragen dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog werd opgepakt als werkweigeraar. Meermaals heeft hij deze oorlogservaring aan ons verteld. Vooral het feit dat dorpsgenoten - in die moeilijke tijden - je zo maar overdroegen aan de Duitse bezetter, was voor deze zachtmoedige man moeilijk om dragen.
Hierbij zijn verhaal
Filmverslag TV Limburg 2009