Bruce MEIKLEJOHN

Piloot Robert Bruce Meiklejohn werd geboren op 26 oktober 1921 in Wagga-Wagga, New South Wales in Australië. Hij was de oudste zoon van Robert-George and Lily Meiklejohn. Zijn vader was landbouwer van beroep. Het gezin telde vier zoons en drie dochters. Eén broer was dienstplichtig bij de landmacht. Nog een andere was bij de zeemacht.
Flying Officer Bruce Meiklejohn was ongehuwd. Hij nam op 9 november 1940 dienst bij de Royal Australian Air Force (RAAF). Zijn eerste ereteken kreeg hij reeds opgespeld in 1942. Tijdens de nacht van de fatale crash, van 21 op 22 juni 1943, had piloot Meiklejohn de leiding over de zevenkoppige bemanning. Bill Cole (boordtechnieker in de EF366) had tijdens zijn bezoek aan Hamont-Achel op 11 september 1999 woorden van lof voor zijn piloot. 
Hij noemde Bruce Meiklejohn een man met karakter en leiderscapaciteiten.
Na de crash op dinsdag 22 juni om 1.35 uur in het Ven te Achel werd de voltallige bemanning als vermist opgegeven. Door de Duitse bezetter werden piloot Meiklejohn en navigator Redwood in Brustem (Sint-Truiden) begraven. Na de oorlog kregen de oorlogshelden hun laatste rustplaats op het militaire oorlogskerkhof in Heverlee (Leuven). De graven kregen respectievelijk de nummers 8 k1 en 8 k2
In zijn geboorteplaats Wagga Wagga is in een kapel een gedenkplaat aangebracht ter ere van de oorlogsheld Flying Officer Robert Meiklejohn. Op de plaat staat volgende tekst:
A tribute to F/O Robert Bruce Meiklejohn, RAAF, K.I.A. Belgium 22/6/1943.
Peter Meiklejohn, jongste broer van Bruce, heeft van Peter Loncke vernomen in welke omstandigheden zijn oudste broer in de nacht van 21/22 juni 1943 het leven liet.
Peter Meiklejohn kreeg van Peter Loncke een brokstuk van de gecrashte Stirling EF 366. Op zaterdag 1 mei 1999 publiceerde de Australische “The Daily Advertiser” daarover een groot persartikel met als titel “World War II relic helps Riverina couple piece together family history”.
Charles REDWOOD

Charles Redwood werd geboren in Woodville, Nieuw-Zeeland op 3 oktober 1911. Hij ging naar school te Woodville in de District High School en het Heilig-Hartcollege van Auckland. Hij vervolmaakte zich in het Entings Commercial College van Wellington in de richting boekhouden.
Toen hij zijn eerste aanvraag deed om dienst te nemen in de Royal New Zealand Air Force op 7 november 1940 had hij reeds de kwalificaties voor zijn Bachelor of Commerce Degree. Hij was tewerkgesteld bij het Governement Audit Office als Audit Inspector voor de Westkust, met als residentie Greymouth.
De sporten waar hij zich actief mee bezig hield waren: voetbal, zwemmen en tennis.
Flying Officer Redwood werd onder de wapens geroepen op 17 augustus 1941 en dit in de Initial Training Wing in de stad Levin. Op 10 januari 1942 werd hij overgeplaatst naar de 2de Elementary Flying School te Plymouth om er zijn elementaire vliegopleiding te krijgen. Na het beëindigen van deze cursus werd hij aangenomen als navigator en overgeplaatst op 4 februari 1942 naar Rongotai.
Op 27 april 1942 vertrok hij naar Canada voor een verdere opleiding. F/O Redwood kwam in Canada toe op 18 mei 1942. Op de 15de van dezelfde maand wordt hij overgeplaatst naar de 5 Air Observers School in Winnipeg, waar hij op 11 september zijn brevet behaalde. Op 21 september 1942 werd hij overgeplaatst naar de1Y-Depot the Halifax, Novo Scotia . Nadien vertrekt hij naar Engeland.
F/O Redwood arriveerde er op 8 oktober 1942 in het 3de Personnel Reception Centre in Brighton, om van hieruit naar het “11 O.T.U.” te Wescott te worden overgeplaatst. Hij kwalificeerde zich eerst in het Wellington-toestel en later op de Stirling. Op 12 maart 1943 werd hij overgeplaatst naar het 218de squadron te Downham Market. Hij volbracht er 7 operationele vluchten naar doelen zoals Kiel, Stuttgart, Denemarken, St Nazaire en Bayonne in Frankrijk.
Op 20 april1943 werd hij samen met zijn bemanning overgeplaatst naar het 7de squadron in Oakington (GB), waar hij nogmaals deelnam aan 7 vluchten boven bezet gebied. In de nacht van 21op 22 juni 1943 fungeerde F/O Redwood als navigator in een Stirling. Hun doel was het Duitse Krefeld. Het vliegtuig keerde niet meer terug. Alle bemanningsleen werden als vermist opgegeven. Het was hun 14de opdracht.
Een Duits rapport, via het internationale Rode Kruis, vermeldde later dat F/O Redwood te Sint-Truiden was begraven. Later werd zijn lichaam naar Heverlee (Leuven) overgebracht en samen met F/O Meiklejohn begraven op het British Cemetery.
Het andere lid van de R.NZ.A.F aan boord was Sgt Edgar Brown. Na de crash werd hij krijgsgevangen genomen.
Bill COLE

Mijn herinneringen aan die nacht zijn niet meer zo duidelijk en vervaagd door de jaren.
Toch herinner ik me duidelijk het begin van het gevecht met de Duitse nachtjager, tot ik het vliegtuig verliet door het bommenrichtersluik in de neus van de bommenwerper.
Voor die gebeurtenis hadden onze schutters de melding gemaakt van het Duitse toestel. Onze midden-bovenschutter had er twee gemeld. Deze indruk kan het gevolg zijn van de verwarring tijdens het gevecht. Het officiële Duitse rapport maakte melding van één vliegtuig. Ik denk dat die stelling de juiste is.
Ik weet niet hoelang het gevecht geduurd heeft, maar vanaf het eerste contact had ik tijd om mijn plaats te verlaten en de piloot te vervoegen in de tweede pilotenstoel. Allebei onze schutters waren herhaaldelijk in gevecht en de jager voerde herhaaldelijk aanvallen uit, zonder ons serieuze schade te berokkenen. Onze hoogte was juist onder 12.000 voet toen ik de piloot vervoegde.
Kort daarna werden we langs achter aangevallen. Er was geen vuur, maar we verloren de controle over de roeren en het vliegtuig ging in een bijna verticale neusduik. De piloot gaf het bevel om het toestel te verlaten. Ik had in volle duisternis nog tijd om terug naar mijn standplaats te gaan, waar mijn parachute lag. Ik bevestigde de parachute en passeerde de navigatortafel, de trap af naar het gedeelte van de bommenrichter en verliet daar het vliegtuig. De bommenrichter had het vliegtuig al verlaten. Alhoewel ik het niet heel zeker weet, ben ik er toch van overtuigd dat de navigator gewond of gedood werd tijdens één van de aanvallen. Hij zou zeker voor mij het vliegtuig hebben verlaten als hij daartoe in staat was geweest.
Ik maakte een probleemloze sprong. De parachute werkte zoals het moest en ik kwam neer binnen een kilometer of twee ten westen van het dorp Neerpelt. Ik landde naast een kleine rivier of misschien een kanaal. Boven me, aan de top van een redelijk steile helling was een bebost gebied. Het waren grote bomen en een groot stuk grond met struikgewas. Ik verstopte mijn parachute en harnas en rustte voor een tijdje om mijn verwarde gedachten te kalmeren. Ik hoorde geen enkel geluid van het vliegtuig dat crashte, noch de bommen die ontploften, wat verwonderlijk is gezien de kleine afstand tussen mijn landingsplaats en plaats waar het vliegtuig neerkwam in Achel.
Na een tijdje besloot ik uit te zoeken waar ik was. Ik wist niet zeker waar ik was. Het kon België zijn, of Holland, of ik dacht misschien dat we de Duitse grens al over waren en ik in vijandelijk gebied was. Toch besloot ik om mijn schuilplaats in het bos te verlaten en ging ik naar bewoond gebied om misschien hulp te vinden.
Door puur geluk wandelde ik in oostelijke richting. Ik weet niet voor hoe lang of hoe ver, maar na enkele huizen gepasseerd te zijn in totale duisternis, hoorde ik iets of iemand die naar me toekwam vanuit de tegenovergestelde richting. Ik verschool me in de haag aan de kant van de weg en zag dat de persoon Frank Hugo was. Na enkele hartelijke begroetingen besloten we om terug te gaan naar de bossen waar ik eerder was, om tenminste een tijdje uit het zicht te blijven.
Vroeg in de morgen, naar beneden kijkend vanuit onze schuilplaats op de helling, zagen we twee mannen naast het water lopen. Het waren de gebroeders Spelters uit Overpelt. Zij stelden ons voor om ons voor de rest van de dag schuil te houden en dat zij ’s avonds terug zouden keren. Dit deden ze ook. Ze brachten eten mee en deden het voorstel dat zij ons zouden helpen om te ontsnappen uit het gebied waar we wisten dat de Duitsers ons zouden zoeken.
De rest van het verhaal kent u misschien.
Vanuit Overpelt gingen we naar Hasselt. Van Hasselt naar Luik. Van Luik naar verscheidene schuiladressen op weg naar Brussel. Op de route van Brussel naar Parijs werden we ontdekt en opgepakt door de Gestapo. Gevolg: een onaangenaam verblijf in de Freénes-gevangenis niet ver van Parijs. Uiteindelijk werden we als krijgsgevangenen overgebracht naar Duitsland, om voor de rest van de oorlog in Stalag IV B door te brengen en in de zomer van 1945 naar huis terug te keren.
Tanglewood 29 Juni 1999
Bill Cole overleed op 3 augustus 2006
Les ELLINGHAM

Leslie Ellingham uit het Engelse Bedford was 20 jaar toen hij in 1943 deel uitmaakte van de bemanning van de Stirling EF 366.
«De laatste minuten in het vliegtuig kan ik me nog goed herinneren. Ik was de laatste die het vliegtuig heeft verlaten omdat ik het bevel van de piloot “bail out” niet had gehoord. Ik was namelijk bezig met de boordradio om Duitse radiostations te storen.
Wanneer en waar we precies geraakt zijn door Duitse nachtjagers wist ik niet. Tijdens de beschieting heb ik mijn hoofd gestoten. Toen ik de radio overschakelde naar de piloot vernam ik dat de helft van de bemanning het toestel had verlaten.
Ik begaf me naar de voorzijde van het vliegtuig. Aan het stuur zat nog steedsBruce Meiklejohn. Navigator Charly Redwood was ook daar.
Charly heeft me nog geluk gewenst toen ik het toestel verliet.
Mijn parachute ging open en bijna onmiddellijk landde ik goed en wel veilig op de grond. We moeten toen dus al laag gevlogen hebben. Ik was gewond aan het voorhoofd en de knie. Door de “slipstream” van het vliegtuig verloor ik bij het verlaten van de Stirling een laars. Ik kon niet zeggen of ik in Duitsland, Nederland of België was geland. Zo te horen was ik dicht in de buurt geland van het gecrashte vliegtuig. Er waren mensen in de buurt, vooral Duitse soldaten. Ik kon ze niet zien. Onze opdracht was na een veilige landing onmiddellijk de landingsplaats te verlaten. Dat deden we om niet in handen te vallen van Duitsers die op zoek waren naar bemanningsleden.
Ondanks het feit dat ik maar één laars droeg, ben ik me gaan verplaatsen. Omdat ik vroeger in de bosbouw had gewerkt was het geruisloos verplaatsen voor mij geen probleem. Ik weet niet meer hoe ver of hoelang ik gewandeld heb. Het werd alleszins al licht toen ik bij een boerderij aankwam en besloot om ze even in het oog te houden.
Mensen kwamen en gingen maar nergens was er een Duitser te bespeuren. Ik besloot toen naar de boerderij toe te stappen. De grote schuurdeur was niet afgegrendeld. Ik duwde ze open en kroop via de ladder naar de hooizolder. Daar heb ik me neergelegd en ben in slaap gevallen.
’s Morgens werd ik plotseling gewekt door een jonge man. Ik was bang omdat ik niet wist wat ze met me zouden aanvangen. Daar kwamen nog mensen bij uit hetzelfde huisgezin. Ik kon de mensen niet verstaan, maar voelde aan dat ze me hulp zouden bieden. In de namiddag kwam me een jonge vrouw ophalen. Die heeft me per fiets naar Lanklaar gebracht. Daar ben ik 7 dagen ondergedoken. Overdag zat ik verborgen tussen het hooi en enkel ’s nachts kwam ik te voorschijn.Toen ik op de route naar Parijs werd gezet voor gevallen bemanningsleden van de geallieerden, werd ik door de Duitsers opgepakt. Later bleek er verraad in het spel te zijn. In de Franse Fresnes-gevangenis verbleven ook Bill Cole en Frank Hugo. Na de bevrijding ben ik per vliegtuig terug naar Engeland gebracht.
Jack Killfoyle werd gearresteerd omdat hij zwaar gewond werd bij het landen met de parachute. Na de oorlog hebben we elkaar nog dikwijls ontmoet. Het eerste dat hij mij vertelde was: “Duke (mijn bijnaam), ik heb één van de Duitse jagers geraakt. Jack Killfoyle was een geweldige kerel. Hij vertelde me dat de Duitse piloot die onze Stirling had neergeschoten hem bezocht had in het hospitaal.
Eddy Brown was ook zwaargewond bij de landing. Na de oorlog is hij teruggekeerd naar Nieuw-Zeeland. Ik heb hem nog brieven geschreven maar daar heeft hij nooit op geantwoord.»
Les Ellingham overleed op 21 augustus 2014 te Chester (UK). Hij werd 92 jaar oud
Nota: op vrijdag 22, zaterdag 23 en zondag 24 juni 2001 bracht de 78-jarige Leslie Ellingham uit Cheshire (Engeland) en zijn 22 jaar jongere broer, John, een bezoek aan Hamont-Achel. De werkgroep Raf-memorial Hamont-Achel bracht de Britse gasten naar de crashplaats in het Ven, het stadhuis voor een ontvangst en receptie (Leslie Ellingham kreeg zoals Bill Cole het ereburgerschap aangeboden), de plechtigheid aan de gedenkplaat van kapel op de Witteberg en een bezoek aan de twee overleden bemanningsleden op het Britse militaire kerkhof in Heverlee (Leuven). Jack KILFOYLE
Getuigenis van Joan Georgeson, dochter van Jack Kilfoyle:

Mijn vader sprak niet erg veel over zijn oorlogservaringen. Niemand in onze familie herinnert zich dat hij veel heeft verteld over die periode, tenzij hem dat werd gevraagd.
Ik denk dat hij zich niet al te veel wilde herinneren van de crash, omdat hij vrienden had verloren en omdat de herinneringen misschien te schokkend waren. Maar we weten het eigenlijk niet precies.
Mogelijk heeft hij er wel over gesproken metLes Ellingham, die dezelfde ervaringen met hem deelde.
Les en mijn vader waren leden van de Caterpillar Club, die bestond uit mannen die met hun parachutes uit vliegtuigen moesten springen tijdens de oorlog. Die naam komt van de rups die zijde spint en zoals bekend waren de parachutes tijdens de oorlog van zijde gemaakt. (Er konden ook mooie gordijnen van worden gemaakt, zoals de mensen van jullie dorp weten.)
Hij vertelde dat de Duitse dokter die destijds zijn enkel had verzorgd in het kamp, zijn best voor hem had gedaan door het lichamelijk letsel te herstellen dat hij had opgelopen toen het vliegtuig werd neergeschoten.
Toen ik heel wat jonger was, vroeg ik hem of hij niet had geprobeerd om uit het kamp te ontsnappen en hij antwoordde dat hij niet ver zou gekomen zijn, omwille van de kwetsuren aan zijn enkel.
Ik geloof mij te herinneren dat hij toen vertelde dat hij in het kamp zat waarin er een tunnel was gegraven onder een houten barak, maar daar ben ik niet erg zeker van. Hij vertelde ook dat hij een van de mannen was geweest die vuil en grond uit de tunnel wegdroegen in zakken die in de broekspijpen zaten en die deze grond over de kleine tuinen verspreidden die de gevangenen mochten onderhouden binnen het kamp.
Telegram van vermissing
Hij vertelde ook dat de Duitsers veel gevangenen naar andere kampen transporteerden, toen zij wisten dat de oorlog ten einde liep. De gevangenen van het kamp waarin mijn vader zat, moesten toen naar een ander kamp lopen, dat in Polen lag. Ik denk dat de tocht zeer zwaar was voor de mannen en voor mijn vader.
Voordat hij dienst nam bij de RAF, was hij als jonge man bij de plaatselijke “Home Guard”.
Na de oorlog werkte hij ongeveer vier jaar in de metaalnijverheid, waarna hij bij de politie ging in november 1949. Hij werd sergeant in burgerkleren bij de recherche (CID: Criminal Investigation Department) en was in dienst tot februari 1975.
Daarna werkte hij als veiligheidsbediende voor een bouwmaatschappij, waarna hij definitief met pensioen ging op de leeftijd van 64. Hij was 68 toen hij stierf in 1992.
Mijn vader had niet veel echte hobby’s. Hij hield ervan om af en toe naar het voetbal te gaan en om eens uit te gaan en een praatje te slaan met zijn vrienden en collega’s. Toen hij wat ouder werd, hield hij ervan om in zijn tuin te werken.
2 augustus 2004
Joan Georgeson
Edgard BROWN
Wellington (Nieuw-Zeeland) - April 2003
Een toevallige ontmoeting op een uitvaartplechtigheid in Nieuw-Zeeland heeft de werkgroep RAF-memorial Hamont-Achel in contact gebracht met de familie van bemanningslid Edgar Brown. Sergeant Brown was de staartschutter die zwaar gewond werd na zijn sprong uit de bommenwerper. Hij landde in het Sijskesbroek.
De werkgroep vroeg enkele maanden voor de herdenkingsplechtigheid aan Tony Redwood of hij nog eens een poging wilde ondernemen om Edgar Brown of naaste familie op te sporen. Van Edgar Brown hadden we geen informatie. Zou hij nog in leven zijn?
Tony Redwood vertelt: «Soms is er echt toeval mee gemoeid om iets gerealiseerd te krijgen. Ik wist niet hoe ik eraan moest beginnen en vroeg me af of de Returned Servicemen’s Association mij kon helpen in mijn zoektocht. Een ontmoeting met een oudere man op een begrafenis bracht de oplossing. De man vernam dat ik Redwood heette en vroeg of ik familiebanden had met navigator Charles Redwood. Ik antwoordde dat Charles Redwood mijn oom was.
Mijn gesprekspartner maakte duidelijk dat hij Edgar Brown kende. Ik was aangenaam verrast dit te horen. De man gaf me het telefoonnummer van Bill Brown, de zoon van Edgard Brown. Met Bill had ik een lang telefoongesprek en ik vertelde hem dat we enkele jaren geleden veel moeite hebben gedaan om zijn vader op te sporen. In mijn enthousiasme ben ik tijdens het telefoongesprek ongetwijfeld veel vergeten te vragen. Het voornaamste was dat we Edgar Brown hadden gevonden.
Het was zeer goed nieuws om te vernemen dat Edgar Brown nog leeft. Hij woonde zelfs de laatste “ANZAC-service” (nvdr: oorlogsherdenking in Nieuw-Zeeland) bij. Edgar Brown verblijft in een rusthuis in Dunedin in het zuidelijke deel van Nieuw-Zeeland. Ik was blij verrast te vernemen dat zoon Bill Brown maar ook kleinzoon Andrew Brown (woonachtig in Engeland) de 60ste herdenkingsplechtigheid in Achel bijwonen.»
Bill Brown: «In Achel kregen vele vragen over vader een antwoord»
Achel - 19 juni 2003
Bill Brown en zoon Andrew hebben nooit kunnen vermoeden dat hun ontmoeting met de werkgroep RAF-memorial Hamont-Achel zoveel informatie zou opleveren. «Sterker nog,» zegt Bill Brown, «waar ik al 35 jaar naar op zoek ben, wordt hier in één klap duidelijk gemaakt.
Tot aan ons bezoek aan Achel wisten we niet wat vader heeft meegemaakt nadat hij uit de bommenwerper is gesprongen. In ons land is zoal weinig informatie te verkrijgen over de lotgevallen van Nieuw-Zeelanders in de Tweede Wereldoorlog.
Voor ons kwam daar nog bij dat vader zich totaal niets kan herinneren vanaf het ogenblik dat hij uit het vliegtuig was gesprongen totdat hij weer bij zijn positieven kwam in het militair ziekenhuis. Het “zwarte gat” in zijn geheugen hebben we kunnen invullen.
Vader kon ons wel vertellen dat hij na het commando “bail out” van piloot Meiklejohn nog vlug zijn parachute kon grijpen en aangespen. Blijkbaar was de parachute niet goed aangegespt want toen vader aan de hendel trok om hem te openen, sloeg de parachute met volle geweld tegen zijn kin. Zeg maar dat hij totaal groggy was. Hij draagt er nog altijd een litteken van. Vader weet niet dat hij zeer hard is neergekomen (nvdr: in het Sijskesbroek), dat hij zwaargewond was en dat zijn gebroken benen diep in het weiland staken. Hij herinnert zich evenmin dat buurtbewoners hem uitgespit hebben, dat hij op een boerenkar naar het treinstation in Achel-Statie is gebracht en nadien naar het militair ziekenhuis in Leopoldsburg, dat toen in Duitse handen was.
Het was ons ook onbekend dat er in Achel een gedenkplaat was aangebracht aan de kapel voor de gesneuvelde bemanningsleden. Met de videobanden van de inhuldigingsplechtigheid in 2000, het bezoek van Leslie Ellingham in 2001 en niet te vergeten met de Engelstalige uitgave van de brochure over de crash van de Stirling in 1943, hadden we in Nieuw-Zeeland 10 dagen nodig om uit te klaren wat vader heeft meegemaakt in WO II.»
Edgar Brown is op 06 april 2009 in een rusthuis te DUNEDIN (New Zealand) overleden. Hij werd 93 jaar.
Frank HUGO